Jeremiah 15

1) de HEERE

God antwoordt wijders op de voorgaande voorbede van Jeremia.

2) stond Mozes

Dat is, al waren zij nu in het leven en baden voor dit volk, zo zou Ik hen toch niet verhoren, gelijk Ik wel eertijds gedaan heb; zie Exod. 32:14; 1 Sam. 7:9, en vergelijk Ezech. 14:14,18,20.

Ex 32.14 1Sa 7.9 Eze 14.14,18,20

3) ziel

Dat is, lust, genegenheid, vergelijk Ps. 27:12.

Ps 27.12

4) drijf ze weg

Dat is, profeteer hun in mijn naam dat Ik hen uit mijn huis, stad en land zal verdrijven. Vergelijk boven Jer. 1:10.

Jer 1.10
5) ten dood,

Dat is, sterfte, pest, enz. Versta, gesteld of verordineerd of overgegeven [gelijk Jer. 15:4] is, die zal uitgaan tot, enz. gelijk uit het voorgaande kan worden afgenomen, en zo in het volgende, alzo onder Jer. 43:11.

Jer 15.4 43.11
6) bezoeking

Anders: Ik zal over hen stellen, als officieren, of opzieners.

7) geslachten,

Dat is, soorten van plagen, die in het volgende worden opgeteld, vergelijk Ezech. 14:21.

Eze 14.21

8) slepen;

Tot verscheuring.

9) overgeven

Of, stellen.

10) beroering

Of, omjaging, omdrijving in alle koninkrijken, enz. Zie Deut. 28:25.

De 28.25

11) Manasse,

2 Kon. 21:11,12,13, enz.

2Ki 21.11,12,13
12) u verschonen,

Of, zich over u ontfermen?

13) medelijden

Of, u beklagen?

14) aftreden,

Gelijk men van den weg afgaat, om een vriend of bekende aan te spreken en te vragen hoe het met hem is; zie Richt. 18:15.

Jud 18.15

15) vrede

Dat is, naar uw welstand, hoe het u gaat; zie Gen. 43:27. Zij zijn niet waardig [wil de Heere zeggen] dat men zich met hen zoveel zou bemoeien, dat men eens zou vragen of het hun wŠl of kwalijk gaat.

Ge 43.27
16) berouwens

Dat is, dat Ik de welverdiende straffen langer zou ophouden, uitstellen, minderen of afwenden, gelijk Ik dikwijls gedaan heb, maar nu des moede ben; menselijk God gesproken; vergelijk Gen. 6:6.

Ge 6.6
17) poorten

Dat is, in de landpalen, uiterste grenssteden, sterkten, waarop gij u nu verlaat; gelijk men het koren in of voor de deuren wel pleegt te wannen en te schudden, om het kaf en stof bij den wind te verstrooien en uit te wannen; alzo enz. Anders: in de steden des lands; dat is, overal.

18) heb Mijn volk

Dat is, Ik zal enz., en zo in Jer. 15:8.

Jer 15.8

19) kinderen

Of, van alles wat zij hebben, of hun lief is; omdat in het volgende van de weduwen gesproken wordt, en het Hebreeuwse woord niet alleen gebruikt wordt van beroving van kinderen, maar ook van andere dingen. Zie 2 Kon. 2:19; Ezech. 36:12,13,14,15, met de aantekening.

2Ki 2.19 Eze 36.12,13,14,15

20) wegen

Dat is, hebben zich van hun bozen handel en wandel niet bekeerd. Zie Gen. 6:12.

Ge 6.12
21) Hun weduwen

Van het volk.

22) meerder

Of, sterker in getal; doordien hune mannen bij menigten zouden omgebracht worden.

23) moeder

Namelijk Jeruzalem. Anders: over de moeder der jongelingen een verwoester op den middag; dat is, over de vergadering der jonge manschap.

24) jongeling,

Den koning van Babel, wakker en fris zijnde in dit werk, als een jongeling.

25) middag;

Vergelijk boven Jer. 6:4.

Jer 6.4

26) de stad

Hebreeuws, de stad, en verschrikkingen of verbaasdheden. De zin kan zijn: Ik, zal dien jongeling haar, te weten de stad, en daar zal enkel schrik zijn, of zodat er grote schrik zal zijn. Of aldus: Ik zal haastiglijk op hen de stad doen vallen en verschrikkingen.

27) Zij,

Namelijk Jeruzalem, die zoveel volk uitgaf als ene vrouw die zeven, dat is, vele [zie Gen. 4:15] kinderen voortbrengt.

Ge 4.15

28) ziel

Is gestorven van hartzeer en jammer, en troosteloos. Vergelijk Job 11:20.

Job 11.20

29) zon

Dat is, haar vreugde, of bloeiende staat, is veranderd in de uiterste droefenis en ellende, ten tijde als zij nog in haar bloei was of meende te zijn. Vergelijk 2 Sam. 23:4; Amos 8:9; Micha 3:6.

2Sa 23.4 Am 8.9 Mic 3.6

30) dag was;

Of, hunlieder dag.

31) overblijfsel

Die in het eerst niet zijn omgebracht.

32) Wee mij,

De profeet, merkende dat hij Gods oordeel niet kon afbidden, wordt hartelijk bedroefd en klaagt over zijn moeilijken verdrietigen staat onder zijne boze landslieden, waartegen de Heere hem vertroost in Jer. 15:11.

Jer 15.11

33) twist,

Met wien een ieder twist en krakeelt. Vergelijk 2 Sam. 8:10.

2Sa 8.10

34) woeker

Waaruit gemeenlijk twisten en krakelen, schelden en lasteren pleegt te ontstaan. De profeet wil zeggen dat hij hun geen oorzaak heeft gegeven van twist, haat en vloek, als niets met hen te doen hebbende, buiten des Heeren woord en zijn beroep, waarom hij alleenlijk moest lijden.

35) Zo niet

Een afgebroken rede in het eedzweren gebruikelijk. Zie Gen. 14:23, en Deut. 1:35. God zweert Jeremia dat Hij zijn lijden ten beste zal veranderen, zodat hij het ten tijde van des vijands overval veel beter zal hebben dan dit boze volk. Sommigen nemen het vragenderwijze, in denzelfden zin.

Ge 14.23 De 1.35

36) overblijfsel

Of, het overige van u. De zin schijnt te zijn: zo Ik niet zal maken dat het u welga in den overigen tijd van uw leven, waarin gij zult overblijven, wanneer dit boze volk zal geplaagd worden en omkomen; of, dat Ik het volk een overblijfsel behoud in het midden der straffen.

37) kwaads

Dat is, der plagen en ellenden.

38) tussenkome!

Of, voorspreek, tusschenspreek, gelijk Jes. 59:16. Of, den vijand u [ten goede] doe bejegenen! Dat is, make dat de vijand u vriendelijk behandele. Zie de vervulling hiervan onder Jer. 40:1,2,3,4, enz.

Isa 59.16 Jer 40.1,2,3,4
39) koper

Of, staal.

40) verbreken?

Geenszins, wil God zeggen. [Dewijl het noordse ijzer veel harder en als staal is, gelijk de landbeschrijvers ook betuigen,] zijn dan deze lieden, die u dus kwellen, hard, zo ben Ik nog harder, machtig genoeg om hunne aanslagen tegen u te breken. Doch sommigen verstaan dat God in Jer. 15:12 wederom begint te spreken van de aankomst der Babyloni‰rs van het noorden, welker macht de Joden met hun tegenweer zo weinig zouden kunnen wederstaan als een gemeen ijzer zwaard een noords stalen zwaard zou kunnen verbreken; beide in een goeden zin.

Jer 15.12
41) vermogen

Dat is, rijkdom.

42) zonder prijs;

Hebreeuws, niet om prijs, of niet in koop; dat is, om niet; zij zullen alles naar hun lust wegnemen zonder u iets daarvoor te geven.

43) en in al uw landpalen.

Versta, zal Ik zulks doen, of om uwe zonden, die gij in al uwe landpalen bedreven hebt, gelijk onder Jer. 17:3.

Jer 17.3
44) [u] overvoeren

Of, [de schatten] [waarvan in Jer. 15:13] overvoeren tot, enz. Anders: Ik zal uwe vijanden doen overkomen door een land, dat gij niet kent; dat is, gij zult van hun pas en aankomst niet weten, zij zullen u overkomen door wegen en op ene wijze, die u onbekend zijn. Sommigen verstaan het aldus: Ik zal uwe vijanden over [u] doen heengaan, dat is, tirannisch doen behandelen. Vergelijk Job 13:13, en Ps. 129:3.

Jer 15.13 Job 13.13 Ps 129.3

45) vuur

Van oorlog, ellende, plagen, verwoesting. Vergelijk onder Jer. 17:4, en Jer. 43:12, en Deut. 32:22; Job 22:20, met de aantekening.

Jer 17.4 43.12 De 32.22 Job 22.20
46) [het],

Mijne onschuld, waarvan boven, Jer. 15:10. Dit zijn de woorden van den profeet weder tot God.

Jer 15.10

47) gedenk mijner,

Ten goede, gelijk Neh. 5:19, en Neh. 13:21. Zie Gen. 8:1.

Ne 5.19 13.21 Ge 8.1

48) bezoek mij,

Genadiglijk. Zie Gen. 21:1.

Ge 21.1

49) in Uw lankmoedigheid

Dat is, terwijl Gij dus lankmoedig met mijne vervolgers handelt, dat Gij hen niet verhindert, maar uwe straffen uitstelt, zo verhoed nochtans dat zij mij ondertussen om het leven brengen, gelijk zij voorhebben te doen. Of naar uwe lankmoedigheid, als die zal ten einde zijn en Gij dit volk zult straffen, dan behoud mij. Anders: in, of bij verlenging van uw toorn; dat is, terwijl Gij dit boze volk een langen tijd zult straffen, zo maak toch onderscheid tussen hen en mij, dat ik niet met hen omkome; vergelijk Ps. 26:9.

Ps 26.9
50) gevonden zijn,

Dat is, zo haast als zij voorhanden waren, mij geopenbaard werden, of mij door uwe openbaring zijn voorgekomen, heb ik hen met groten ijver aangenomen en zeer vlijtiglijk behartigd. Vergelijk Ezech. 2:8, en Ezech. 3:1,2,3, met de aantekening, en Openb. 10:9.

Eze 2.8 3.1,2,3 Re 10.9

51) ik ben naar Uw Naam

Hebreeuws, uw naam is over mij genoemd, of uitgeroepen, dewijl ik uw knecht en profeet ben. Zie boven Jer. 7:10.

Jer 7.10

52) heirscharen!

Zie 1 Kon. 18:15.

1Ki 18.15
53) bespotters

Gelijk de priesters en profeten te dien tijde waren.

54) gezeten,

Vergelijk Ps. 1:1.

Ps 1.1

55) hand

Te weten uw straffende hand, die Gij over dit volk wilt uitstrekken; of om den wil van uw bevel, omdat ik mij ten enenmale van uwe hand en door uwen Geest der profetie wilde laten regeren en U gehoorzamen. Zie Ezech. 1:3.

Eze 1.3

56) alleen gezeten,

Mij afscheidende van de bozen, verdrietig zijnde en wenende over hunne boosheid en nakende plagen. Vergelijk boven Jer. 9:2, en Jer. 13:17; idem Exod. 33:7.

Jer 9.2 13.17 Ex 33.7

57) gramschap

Een heiligen toorn, die ik uit uwe profetie‰n geschept heb, over de hardnekkigheid van het volk tegen U en wreveligheid tegen mij. Vergelijk boven Jer. 6:11.

Jer 6.11
58) steeds durende,

Of, sterk, doordringende. Zie van het Hebreeuwse woord Ps. 13:2.

Ps 13.1

59) ganselijk

Of, enigszins. Hebreeuws, zijnde zijn; dat is, U allerwegen tegen mij betonen, alsof Gij met leugen omringt? dewijl Gij mij zo sterke beloften hebt gedaan [boven Jer. 1:17,18,19], en ik nochtans dagelijks van dit volk geplaagd, en in gevaar ben.

Jer 1.17,18,19

60) bestendig zijn?

Die uitdrogen, verlopen of wegzijpelen, zodat hij bedrogen wordt, die daarvan meent te scheppen. Vergelijk Job 6:15. Aldus wordt de profeet met onverduldigheid, verdrietelijkheid, wantrouwen en murmurering, vanwege des volks boosheid, bestreden, waarop God hem in het volgende onderwijst en sterkt.

Job 6.15
61) wederkeren,

Van deze onverduldigheid en murmureringen, [waarvan in het voorgaande] zulks dat ze u van uw plicht en ambt niet afrukken.

62) wederkeren;

Dat is, u opnieuw herstellen en bevestigen in uw profetischen dienst. Anders: zo gij u wenden zult waarheen Ik u wend; dat is, mijne bevelen getrouwelijk verrichte, zo zult gij enz.

63) staan;

Dat is, mij dienen, mijn knecht en profeet zijn en blijven. Zie 1 Kon. 17:1, en 1 Kon. 18:15, en Deut. 10:8.

1Ki 17.1 18.15 De 10.8

64) het kostelijke

Of, den kostelijke van den snode; dat is, de godzaligen [die voor mij zeer dierbaar zijn] onderscheidt van de goddelozen, hun beiden onderscheidenlijk en vrijmoediglijk aanzeggende wat Ik u belast. Sommigen verstaan hier het onderscheiden van ware en valse leer, profetie, vertroosting, enz. Het schijnt een gelijkenis te zijn, genomen van het werk der goudsmeden. Vergelijk boven Jer. 6:29, en zie ook Ps. 12:7.

Jer 6.29 Ps 12.6

65) mond zijn;

Vergelijk boven Jer. 1:9, dat is, mijn rechte profeet en tolk.

Jer 1.9

66) laat hen

Of, zij zullen tot u wederkeren, raad en troost bij u zoekende. Zie onder Jer. 37:3.

Jer 37.3

67) wederkeren.

Dat gij door kleinhartigheid of menselijke vrees zoudt bezwijken, hun in hunne boosheid toegeven, voegen of bijvallen; idem, raad en troost van hen zoeken.

68) heb u tegen

Of, en Ik zal u stellen, of Ik stel u; te weten, als opnieuw. Vergelijk Jer. 1:18.

Jer 1.18
Copyright information for DutKant